
Alles zou moeten blijven zoals het was – zeker als het gaat om dingen die mijn jeugd betreffen. Ik wil bijvoorbeeld niet dat mijn school en mijn kleuterschool volgend jaar worden afgebroken. Per step scheurde ik van huis naar school en weer terug – niet dat ik me dat kan herinneren, maar ik heb het pas op een filmpje gezien, een scène waarin mijn vriendje Ronnie nog harder stept dan ik. Onze moeders staan te kijken, schimmen van meiden die mijn dochters hadden kunnen zijn. Lees verder “Boskoop en de orde der dingen”
Ik schrik van de bel, zo laat op de avond, al ben ik blij dat ze zich eindelijk melden. Dankzij de camera kan ik net hun puntmutsen zien met de pompons. Ze moeten op elkaars schouders zijn gaan staan om bij de bel te kunnen. Voor ik het weet zeulen ze een heel klein kratje bier de trap op en stellen zich aan me voor: Sjoeni, Ze’efrani, After en Salzmann, de vier kabouters uit het verhaal ‘Sjoeni’ van Etgar Keret. Ze hebben allevier een zonnebrilletje op. 






Het is echt waar, er was eens een man met verdwijnogen. Hoe hij zich ook verzette: alles wat hij zag, raakte er in zoek. Je kon het zo gek niet bedenken – een kop koffie, een paar manchetknopen, de liefde van zijn leven – hij hoefde er maar naar te kijken en het verdween. Het Concertgebouworkest, de Noordzee, zijn vulpen: hoe hij ook zocht, hij vond het nooit meer terug. Het had geen zin om de handen voor zijn ogen te houden, want ze verdwenen. Een blinddoek: hetzelfde laken een pak. Je moet hem niet tegen het lijf lopen, want je komt nooit meer uit die ogen tevoorschijn, ik zweer het je.