Deze column verscheen eerder op de website van De Lage Landen
Jan Verburg, tentoonstelling The Fly, Bergkerk Deventer, zomer 2023
Toen ik aan het begin van de zomer door het ILFU – het Internationaal Literatuur Festival Utrecht – werd gevraagd een lijstje te maken van de tien Poolse romans die iedereen moet lezen om de Poolse literatuur te leren kennen, was dat een pittige en plezierige klus. Wat is er fijner dan het canongevoel, waarbij je, al is het maar even, in de illusie verkeert dat de wereld in een lijst van tien punten te vatten is? Of de vroegmoderne Nederlandse en Vlaamse kunst in honderd meesterwerken?
“In haar maandelijkse column kijkt kunsthistoricus Gerdien Verschoor met een hedendaagse blik naar de erfenis van de oude meesters van de Lage Landen”, zo staat mijn column aangekondigd op de website van delagelanden.com Die opdracht werd deze maand enigszins op de proef gesteld.
Eerst zag ik de prachtige tentoonstelling van de Italiaanse Sofonisba Anguissola (ca. 1532-1625) in Rijksmuseum Twenthe in Enschede. En nu volg ik gefascineerd het debat dat is ontstaan rondom het beeld Moments Contained van Thomas J. Price. Sinds begin juni is ze te zien voor het Centraal Station van Rotterdam: een vier meter hoog zwart meisje met het haar in een knot, gekleed in een trainingspak, sneakers aan haar voeten.
Geen sokkel
Op een sokkel staat ze niet: het is een ‘everywoman’ – een gewone vrouw, de handen gebald in de zakken van haar trainingsbroek. Het werk werd aangekocht door Stichting Droom en Daad en geschonken aan de stad Rotterdam. Meteen nadat het beeld geplaatst was, barstte de discussie los.
Rosanne Herzberger, columniste van NRC, gooide op 3 juni de knuppel in het hoenderhok. Ze vindt het beeld “erger dan saai en onoprecht […], een product van een maatschappelijke stroming waarin het volstaat om een gemarginaliseerde partij te zijn om sympathie te krijgen. Alleen maar vrouw zijn, een beperking hebben, een hoofddoek dragen, een donkere huidskleur of liefst een combinatie hiervan is genoeg om op het schild gehesen te worden, en helemaal in de culturele sector.” En ze vervolgt: “Een standbeeld voor iedereen is een belediging voor mensen die wél heldendaden verrichten.”
Een “held”, zegt de Dikke Van Dale, “is iemand die uitblinkt door moed”. Een heldendaad: “een dappere daad”.
“Dikwijls is de machtigste persoon in de ruimte diegene die op de achtergrond blijft, of die wat aan het prutsen is, of die niet kaarsrecht zit met een glimlach om de mond”, zei Price in een interview met The Guardian. Hij maakte een hele serie grote monumentale sculpturen van hedendaagse figuren die hij ‘everymen’ en ‘everywomen’ noemt. Het zijn denkbeeldige personages die alledaagse dingen doen: ze kijken op hun telefoon, of ze staan, zoals de everywoman in Rotterdam, met de handen in de zakken voor zich uit te kijken. Ze zijn alledaags en stralen toch een enorme strijdbaarheid uit.
In een ander interview zegt de kunstenaar dat dit werk gaat over de ervaring weggezet te worden als ‘de ander’ – de emoties die die ervaring oproept zijn gevat in dit ene moment. Vandaar ook de titel: Moments Contained.
Andere sterke vrouwen
Het beeld van Price doet me denken aan andere sculpturen van sterke vrouwen. In hetzelfde Rotterdam: het monumentale beeld van koningin Wilhelmina door Charlotte van Pallandt (1898-1997). In Brussel: het standbeeld van Gabrielle Petit door Egide Rombaux (1865-1942), de drieëntwintigjarige spionne die in 1916 door de Duitsers werd gefusilleerd. David Van Reybrouck ging in zijn prachtige roman Slagschaduw op zoek naar het model dat voor het beeld poseerde.
Of in mijn eigen Zutphen, het beeldje van de dichteres Ida Gerhardt door Herma Schellingerhoudt – niet bepaald een everywoman, maar toch een standbeeld zonder sokkel. En als we het dan toch over beelden van helden op sokkels hebben: in Assen word je bij het station door een gigantische hond begroet!
Zelf ben ik verward door de column van Herzberger. Ben ik een naïeve wokist? Zoek ik helden waar ze niet zijn? Beledig ik daarmee ‘echte’ helden? Het is juist de zelfbewuste kracht die het beeld uitstraalt waarvan ik onder de indruk ben. En ik niet alleen. De eerste demonstratie bij de everywoman heeft al plaatsgevonden: die voor gerechtigheid voor Sanda Dia, de Vlaamse student die in 2018 om het leven kwam bij een gewelddadige ontgroening.
Sofonisba
Maar mijn beeld is ook gekleurd door andere standbeelden die ik in mijn visuele geheugen heb opgericht. Standbeelden die vrouwen oprichtten voor elkaar – en voor zichzelf. Sofonisba Anguissola maakte een onvergetelijk groepsportret van haar schakende zusjes. Ze schilderde treffende zelfportretten.
En ja, daar is gelukkig de verbinding met de oude meesters uit de Lage Landen. Want Sofonisba moet het Zelfportret van Catharina van Hemessen (1527 of 1528 – na 1587) uit 1548 gekend hebben: ze liet zich er zichtbaar door inspireren. Catharina van Hemessen was de vroegste Zuid-Nederlandse renaissanceschilderes van wie gesigneerd werk bewaard is gebleven. Haar zelfportret is het bekendste en oudst bewaarde zelfportret van een vrouw uit de Lage Landen.
Nee, Catharina heeft haar handen niet gebald in haar broekzakken als teken van weerbaarheid. Ze heeft een andere manier gevonden om zichzelf te realiseren, een manier die paste bij haar tijd en milieu. In haar handen houdt ze palet en penseel. Als een held iemand is die uitblinkt door moed, dan is dat Catharina van Hemessen wel, met haar zelfbewuste blik op dat allereerste zelfportret van een vrouw.
Ik kijk haar aan, en ze kijkt terug. En ondertussen bal ik mijn vuisten in de zakken van mijn joggingbroek, net als dat zwarte meisje dat zo stoer en toch zo kwetsbaar in Rotterdam staat en daar nog wel even het gesprek van de dag zal zijn.
Misschien is het wel het eerste groepsportret in de kunstgeschiedenis dat alleen vrouwen afbeeldt: Het schaakspel van Sofonisba Anguissola (ca 1535 – 1625). Maar dat is niet wat dit schilderij zo bijzonder maakt. Want als je ernaar kijkt, voel je je meteen in de voorstelling opgenomen, alsof je zelf ook aan het schaakbord zit in je jurk van goudbrokaat. Je bent onderdeel van een spel van ogen en handen. Blikken en gebaren vliegen over tafel.
Tegenover je zit Europa, het jongste meisje van het gezelschap. Lachend (je ziet haar tanden! – als ze niet zo jong was, zou dit ongepast zijn voor een dame) kijkt ze haar zusje Minerva aan terwijl ze haar linkerhand op tafel legt. Minerva op haar beurt kijkt naar haar oudere zus Lucia terwijl ze haar hand opheft en iets tegen haar zegt. Heeft ze gewonnen? Of wordt er vals gespeeld? En Lucia, die met haar rechterhand een schaakstuk verplaatst en met haar linkerhand beschermend de buitgemaakte koningin omsluit, kijkt naar jou. Of nee, natuurlijk kijkt ze niet naar jou, maar naar degene die haar portretteert: haar oudste zus Sofonisba. En er is nog iemand die meekijkt met het spel: de dienstbode helemaal rechts op het schilderij.
En zelf kijk je ook: naar parels in kapsels, naar kanten manchetten, naar het fijngepenseelde landschap dat zich achter het groepje vrouwen ontvouwt. De kunstenaarsbiograaf Giorgio Vasari, tijdgenoot van Sofonisba was bijzonder van het schilderij onder de indruk. De portretten van Sofonisba leken volgens hem werkelijk te leven, en kwamen aan niets tekort, ‘behalve aan spraak’, zo noteerde hij nadat hij het schilderij bij de Anguissola’s thuis in Cremona had gezien.
Misschien komt het door de langer wordende avonden dat het me nu pas opviel: aan de overkant van de rivier de IJssel is een rotonde gebouwd. Ineens zijn er straatlantaarns in de plaats gekomen van de donkere ruimte die ik zag als ik ’s nachts vanaf mijn dakterras over de IJssel keek. Het stille en vertrouwde duister heeft plaatsgemaakt voor een lelijk blauw licht, dat het slapende landschap met het grijze water, de uiterwaarden en de koeien in zich heeft opgenomen en uitspuugt met een hardheid die pijn doet aan je ogen.
Wat heeft dat met dit prachtige schilderij van Jan van Eyck te maken?
De Lage Landen heeft me gevraagd een stuk te schrijven over de tentoonstelling Vlaams expressionisme. Heerlijke herinneringen. Op naar het Haagse Kunstmuseum. In Utrecht wordt het ineens vol in de trein. Amechtige Amerikanen met grote koffers, kletsende studenten en gehaaste forenzen stromen de stiltecoupé binnen.
Het schijnt dat ze echt bestaan: kunstverzamelaars die maanden met een nieuwe aankoop achterin de auto rondrijden omdat ze thuis niet durven opbiechten dat ze weer een kostbaar object hebben toegevoegd aan hun immer uitdijende collectie.
Cultureel erfgoed is een slachtoffer van iedere oorlog. Ook in Oekraïne woedt al sinds meer dan een jaar een conflict dat gaat over identiteit – en dus over erfgoed. Erfgoed is hier meer dan een toevallig doelwit. De Russen vernietigen kunst en cultuur doelbewust als onderdeel van hun strategie om de Oekraïense identiteit uit te wissen. We zagen de beelden van verwoeste kerken, kapotgeschoten theaters, zwaar beschadigde musea.
Volgens cijfers van UNESCO (eind november) zijn 221 culturele sites gedeeltelijk of volledig verwoest als gevolg van de oorlog, waaronder 98 religieuze gebouwen, 78 gebouwen van historische of artistieke waarde, 18 monumenten, 17 musea en 10 bibliotheken. Ook zijn er berichten over grootschalige plundering van museale collecties door de Russen in onder meer Kherson.
Op grote schaal zet de Oekraïense bevolking zich in om hun erfgoed te redden. Kunstwerken werden op veilige plekken ondergebracht, standbeelden met zandzakken beschermd, gebrandschilderde ramen dichtgetimmerd.
Beeldend kunstenaar Elena Subach (1980) woont en werkt in Lviv. Daar maakte ze vorig jaar een fotoreportage van kunstwerken die worden ingepakt om ze tegen het oorlogsgeweld te beschermen. Ze bundelde haar foto’s in het boek Hidden, met een essay van Yurko Prohasko.
Het zijn aangrijpende beelden. Wat misschien nog wel meer indruk op me maakt dan de kwetsbaarheid van al die prachtige objecten, is de liefde en zorg waarmee ze worden omringd.
Kijk eens hoe Abraham troost zoekt bij de man met het mondkapje. Kijk terug naar de vrouw die ons aankijkt vanachter beschermend tape. Kijk eens hoe de engelen op het orgelfront staan ingepakt en nog steeds wit en trots zijn, en daarmee een nieuw soort engelen zijn geworden.
Het fotoboek Hidden van Elena Subach kun je bestellen via deze link. Een deel van de opbrengst gaat naar Children of Heroes, ter ondersteuning van kinderen die hun ouders aan de oorlog in Oekraïne hebben verloren.
De sculptuur van Abraham en de engelen zijn van de hand van Johann Pinsel (1715-1725 – 1761 of 1762).
Deze ode verscheen eerder in het Mauritshuis Magazine
Jacobus Vrel, Interieur met een vrouw die het haar van een meisje kamt, en een jongen bij een deur, The Detroit Institute of Arts, Detroit
Nooit vergeet ik de ochtend waarop ik dat kleine, adembenemende schilderij van Jacobus Vrel voor het eerst in het echt zag: Interieur met een vrouw die het haar van een meisje kamt, en een jongen bij een deur. Al is ‘zag’ hier niet het goede woord.
Deze column verscheen eerder op de website van De Lage Landen
De redactie van de lage landen heeft me gevraagd om deze nieuwe columnreeks te beginnen met een korte en gevatte tekst over Johannes Vermeer, naar aanleiding van de grote tentoonstelling die dit voorjaar in het Rijksmuseum te zien zal zijn. Zodra ik de column heb toegezegd, heb ik al spijt. Want in plaats van vreugde over de aanstaande tentoonstelling, ervaar ik een groeiende schaamte over de enorme blockbuster die aanstaande is. En tegelijkertijd schaam ik me over die schaamte. Alweer Vermeer, wat is daar nu zo erg aan?
“Stop de blockbusterverslaving”, schreef Meta Knol, destijds directeur van Museum De Lakenhal in Leiden, in een ingezonden stuk in NRC. We hadden net het Rembrandtjaar 2019 achter de rug, en net als een aantal andere musea had ook Museum De Lakenhal flink uitgepakt met een grote Rembrandttentoonstelling. Jaren van onderzoek en fondsenwerving gingen aan de tentoonstelling vooraf, er verscheen een gedegen catalogus, onderzoekers reisden op en neer, internationale bruiklenen werden ingevlogen.
Na de tentoonstelling bleven directie, medewerkers en de kas van het museum uitgeput achter. Blockbusters zijn organisatorisch en financieel niet vol te houden en bovendien niet duurzaam, beoogde Knol in het stuk. Ze laten enorme ecologische voetafdrukken achter. En wat doen we de schilderijen zelf aan, die in kisten en kratten de wereld worden overgevlogen? Andere museumdirecteuren sloten zich bij haar aan.
Maar status verplicht, zei een van hen, als je een internationaal bekend museum bent. En status krijg je door almaar groeiende bezoekersaantallen, lange rijen voor je museum, en een run op de voorverkoop van digitale toegangsbewijzen.
De website van het Rijksmuseum zuigt me naar binnen met Vermeers parels, oogopslagen, en bontkraagjes. Een geluksgevoel overvalt me
De discussie spookt door mijn hoofd als ik op een redelijk stille namiddag door het Rijksmuseum loop en blijf staan bij Het straatje van Vermeer. Ik kijk naar de muren van het huis, de scheuren en de later weer dichtgemetselde kieren, de ruitjes in de vensters, de kleuren van de luiken die op een subtiele manier elders in het schilderij weer terugkeren. Ik kijk naar de vrouwen die hun stille werkzaamheden verrichten, de kinderen die al meer dan driehonderd jaar in hun spel gevangen zijn. Het schilderij toont, misschien meer nog dan de andere werken van Vermeer, een wereld die er niet meer is en toch nog steeds bestaat.
Nog geen kwartier lopen van het Rijksmuseum kun je ze nog steeds vinden, de lege straten, de doorkijkjes, misschien zelfs nog een enkele vrouw die de stoep voor haar huis met een bezem schrobt. Die magische stilte in een wereldstad die steeds meer onder de voet wordt gelopen door miljoenen toeristen. Ze zoeken een wereld die aan het verdwijnen is omdat zijzelf, ikzelf, er deel van willen uitmaken.
Intussen is de Vermeergekte losgebarsten in het Rijksmuseum. Ik had mezelf beloofd er niet aan mee te doen. Waarom dringen in een rij als ik op een middag als deze Vermeers kan gaan bekijken in het Rijks of Mauritshuis? Waarom bijdragen aan de ecologische voetafdruk van de tentoonstelling? Nee, ik weiger dit keer.
Tot vrienden uit het buitenland zich melden om een logeerplek en om hulp bij het boeken van de toegangsbewijzen. Voor ik het weet zit ik vanachter mijn laptop koortsachtig naar de beste timeslots te zoeken. En dan gebeurt het. Is het de gewiekste marketing van het Rijks of is het de kunsthistoricus in me die zo gemakkelijk te verleiden is? De website van het Rijksmuseum zuigt me naar binnen met Vermeers parels, oogopslagen, en bontkraagjes. Een geluksgevoel overvalt me.
Ik weet dat ik straks anders naar Het straatje zal kijken als het in de buurt van het Gezicht op Delft uit het Mauritshuis hangt. Ik weet dat de vrouwen uit Het straatje zich anders gaan bewegen als ze in de buurt zijn van al die andere vrouwen die door Vermeer zijn geschilderd. Ik weet dat al die 28 werken van Vermeer een dialoog met elkaar zullen aangaan en dat er tijdens mijn bezoek aan de tentoonstelling iets zal gebeuren waarvoor Cees Nooteboom het juiste woord heeft gevonden: hekserij.
Nu heb ik alleen nog een gedicht nodig dat me helpt om mijn schaamte over alweer Vermeer te overwinnen. Tomas Tranströmer schiet me te hulp als ik naar Het straatje kijk:
De heldere hemel staat tegen de muur geleund. Hij is als een bede tot het lege. En het lege wendt zijn gezicht tot ons en fluistert: “Ik ben niet leeg, ik ben open.”
‘Brieven worden dichtgelakt, overhandigd, in ontvangst genomen. Er wordt op brieven gewacht. Ze liggen opgevouwen op tafel, worden geopend, gelezen, gekoesterd, verfrommeld, er komt er zelfs een op de vloer terecht. En er worden brieven geschreven, zoals hier, in dit schilderij van Vermeer. Schrijvende vrouw met dienstbode.’