Het verschijnsel van de “noodnamen” in de kunstgeschiedenis amuseert me iedere keer weer. Kunsthistorici bedenken zo’n naam voor een maker wiens identiteit we niet kennen. Omdat het meestal om kunstenaars uit de middeleeuwen gaat, zijn de noodnamen vaak prachtig poëtisch. Wat te denken van de Meester van het Amsterdamse sterfbed van Maria, de Meester van het Geborduurde Loofwerk, of de Meester van de Spraakzame Handen?
De Lage Landen heeft me gevraagd een stuk te schrijven over de tentoonstelling Vlaams expressionisme. Heerlijke herinneringen. Op naar het Haagse Kunstmuseum. In Utrecht wordt het ineens vol in de trein. Amechtige Amerikanen met grote koffers, kletsende studenten en gehaaste forenzen stromen de stiltecoupé binnen.
Deze column verscheen eerder op de website van De Lage Landen
De redactie van de lage landen heeft me gevraagd om deze nieuwe columnreeks te beginnen met een korte en gevatte tekst over Johannes Vermeer, naar aanleiding van de grote tentoonstelling die dit voorjaar in het Rijksmuseum te zien zal zijn. Zodra ik de column heb toegezegd, heb ik al spijt. Want in plaats van vreugde over de aanstaande tentoonstelling, ervaar ik een groeiende schaamte over de enorme blockbuster die aanstaande is. En tegelijkertijd schaam ik me over die schaamte. Alweer Vermeer, wat is daar nu zo erg aan?
“Stop de blockbusterverslaving”, schreef Meta Knol, destijds directeur van Museum De Lakenhal in Leiden, in een ingezonden stuk in NRC. We hadden net het Rembrandtjaar 2019 achter de rug, en net als een aantal andere musea had ook Museum De Lakenhal flink uitgepakt met een grote Rembrandttentoonstelling. Jaren van onderzoek en fondsenwerving gingen aan de tentoonstelling vooraf, er verscheen een gedegen catalogus, onderzoekers reisden op en neer, internationale bruiklenen werden ingevlogen.
Na de tentoonstelling bleven directie, medewerkers en de kas van het museum uitgeput achter. Blockbusters zijn organisatorisch en financieel niet vol te houden en bovendien niet duurzaam, beoogde Knol in het stuk. Ze laten enorme ecologische voetafdrukken achter. En wat doen we de schilderijen zelf aan, die in kisten en kratten de wereld worden overgevlogen? Andere museumdirecteuren sloten zich bij haar aan.
Maar status verplicht, zei een van hen, als je een internationaal bekend museum bent. En status krijg je door almaar groeiende bezoekersaantallen, lange rijen voor je museum, en een run op de voorverkoop van digitale toegangsbewijzen.
De website van het Rijksmuseum zuigt me naar binnen met Vermeers parels, oogopslagen, en bontkraagjes. Een geluksgevoel overvalt me
De discussie spookt door mijn hoofd als ik op een redelijk stille namiddag door het Rijksmuseum loop en blijf staan bij Het straatje van Vermeer. Ik kijk naar de muren van het huis, de scheuren en de later weer dichtgemetselde kieren, de ruitjes in de vensters, de kleuren van de luiken die op een subtiele manier elders in het schilderij weer terugkeren. Ik kijk naar de vrouwen die hun stille werkzaamheden verrichten, de kinderen die al meer dan driehonderd jaar in hun spel gevangen zijn. Het schilderij toont, misschien meer nog dan de andere werken van Vermeer, een wereld die er niet meer is en toch nog steeds bestaat.
Nog geen kwartier lopen van het Rijksmuseum kun je ze nog steeds vinden, de lege straten, de doorkijkjes, misschien zelfs nog een enkele vrouw die de stoep voor haar huis met een bezem schrobt. Die magische stilte in een wereldstad die steeds meer onder de voet wordt gelopen door miljoenen toeristen. Ze zoeken een wereld die aan het verdwijnen is omdat zijzelf, ikzelf, er deel van willen uitmaken.
Intussen is de Vermeergekte losgebarsten in het Rijksmuseum. Ik had mezelf beloofd er niet aan mee te doen. Waarom dringen in een rij als ik op een middag als deze Vermeers kan gaan bekijken in het Rijks of Mauritshuis? Waarom bijdragen aan de ecologische voetafdruk van de tentoonstelling? Nee, ik weiger dit keer.
Tot vrienden uit het buitenland zich melden om een logeerplek en om hulp bij het boeken van de toegangsbewijzen. Voor ik het weet zit ik vanachter mijn laptop koortsachtig naar de beste timeslots te zoeken. En dan gebeurt het. Is het de gewiekste marketing van het Rijks of is het de kunsthistoricus in me die zo gemakkelijk te verleiden is? De website van het Rijksmuseum zuigt me naar binnen met Vermeers parels, oogopslagen, en bontkraagjes. Een geluksgevoel overvalt me.
Ik weet dat ik straks anders naar Het straatje zal kijken als het in de buurt van het Gezicht op Delft uit het Mauritshuis hangt. Ik weet dat de vrouwen uit Het straatje zich anders gaan bewegen als ze in de buurt zijn van al die andere vrouwen die door Vermeer zijn geschilderd. Ik weet dat al die 28 werken van Vermeer een dialoog met elkaar zullen aangaan en dat er tijdens mijn bezoek aan de tentoonstelling iets zal gebeuren waarvoor Cees Nooteboom het juiste woord heeft gevonden: hekserij.
Nu heb ik alleen nog een gedicht nodig dat me helpt om mijn schaamte over alweer Vermeer te overwinnen. Tomas Tranströmer schiet me te hulp als ik naar Het straatje kijk:
De heldere hemel staat tegen de muur geleund. Hij is als een bede tot het lege. En het lege wendt zijn gezicht tot ons en fluistert: “Ik ben niet leeg, ik ben open.”
Wat een glorieuze dag vandaag, op naar het Kröller Müller Museum om de tentoonstelling Mooi oud. Drie eeuwen tekeningen uit de Kröller Müllercollectie te bekijken. Dat was een fijn weerzien met oude meesters, al werden vele tekeningen voor het eerst getoond. Naast al het moois ook deze tekening van een lome zomermiddag waarop iedereen slaapt, behalve de koe, het was een beetje zoals ik me voelde vandaag, de zon die opeens een hele dag over je heen plenst na die lange grijze winter.
Net als ik woonde hij aan de Weesperzijde, studeerde kunstgeschiedenis, en was hij gereformeerd, hoewel hij in een strenger milieu opgroeide dan ik. Toch twijfelde ik toen zijn redacteur, die ook de mijne is, me zijn boek in handen duwde. ‘Moet je lezen. Een onwaarschijnlijk mooie dystopische roman.’
Een dystopische roman lezen? Ik, die niet van science fiction houdt?
‘Optimism is a moral duty’, verzuchtte een vriendin toen we vrijdag nogal zaten te treuren bij een croque monsieur. In gedachten was ik nog steeds naar een vreemd schilderij aan het kijken dat ik een dag eerder zag op de Brafa, de Brusselse kunstbeurs. Het Personnage debout van de Belgische surrealistische kunstenaar Jane Graverol (1905-1984) is zo te zien zojuist van een reis teruggekeerd. In zijn duffelse jas, hoed op het hoofd, tas in de hand, komt hij een huis binnen. Hij staat op de drempel, zijn voeten op de zwart-wit geblokte vloer, achter hem een landschap waarin een onbestemde ronde kei ligt en boompjes die veel te klein lijken voor de woestijnachtige ruimte waarin ze groeien. Hij heeft een aandenken meegenomen. Uit de hemel is een ei geknipt en dat ei is in omgekeerde vorm in de buik van de man terechtgekomen, een ei van blauwe hemel met wolken. Lees verder “Ei”→
Dostojevski, Nabokov en Achmatova hebben in Sint Petersburg hun eigen museum, maar Joseph Brodsky niet. Zijn ‘studio’ is ‘gereconstrueerd’ op de begane grond van het Achmatova Museum, dat weer is gevestigd in haar voormalige woonhuis aan de Fontanka. In de studio staat een nieuwerwets televisietoestel en daar kun je op aanvraag films over Brodsky bekijken, zoals het interview dat Willem Weststeijn eens met hem maakte tijdens Poetry International. Daarin zegt Brodsky, en ik heb het niet letterlijk opgeschreven, dat een land zich gelukkig mag prijzen als het in een eeuw vijf goede dichters voortbrengt. Lees verder “Mandje”→
Waarom werd je eigenlijk kunsthistoricus? Voor mijn column ter gelegenheid van de 75e verjaardag van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici stelde ik deze vraag aan een aantal vakgenoten. Dat leverde, heel kort door de bocht, het volgende op: “de Arnolfini’s die ik als kind zag in de National Gallery – ik zal die ervaring nooit vergeten”, “Giotto in Italië – ik besloot mijn studie econometrie aan de wilgen te hangen”, “Rembrandt, meteen Rembrandt, en dat is altijd zo gebleven”. Lees verder “Eerste indruk”→
J. is op het idee gekomen om samen de Malevich-tentoonstelling in het Stedelijk Museum te bekijken. Kan ik hem misschien uitleggen waarom het Zwarte Vierkant kunst is? En, als ik dat niet onder woorden kan brengen, kan ik hem dan misschien vertellen wat de andere betekenissen van dit schilderij zijn, waar minstens tien mensen in zwijgende aanbidding naar opkijken? Het lukt me niet, vandaag kan ik geen woorden vinden voor het schilderij dat me altijd weer naar de strot grijpt. Lees verder “Het Zwarte Vierkant van de man uit Kiev”→
‘Ik laat de geleerdheid door me heen stromen zodat ik met al die kennis gedurende één helder ogenblik dit ook werkelijk zie. Is het erg dat ik die kennis weer zal vergeten? Nee, want wat ik niet zal vergeten is de essentie, de ervaring. Het is alsof er op zulke momenten een uitbreiding van je wezen plaatsvindt, je manier van denken wordt uitgerekt.’ Deze woorden van Cees Nooteboom worden geciteerd door Menno Fitski, conservator Aziatische kunst in het Rijksmuseum in de indrukwekkende documentaire over het Rijks van Oeke Hoogendijk.
‘Al die kennis verkrijg je tijdelijk, je vergeet het weer, maar de essentie blijft’, zegt Fitski. ‘Je hoeft niet te onthouden wat je in een museum ziet, maar het gaat in een museum om de ervaring, dat is waar je een beter mens van wordt. Dit is het, zo moet het zijn.’ Dat teweeg brengen: dat is de wezenlijke betekenis van het vak van de conservator. En daarom moet de conservator blijven, overal, in ieder museum.
Lees mijn hele column De conservator moet blijven!hier op de website van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici.