
Roman, een van de personages uit mijn eerste roman De draad en de vliegende naald, verzamelt woorden die hij knipt uit kranten, melkpakken, plastic flessen. Hij scheurt bladzijden uit boeken ‘zodat de letters een nieuw leven konden beginnen.’ Ik heb me altijd afgevraagd: wat zou hij verder met die woorden doen? Wat zou dat nieuwe leven kunnen zijn?
Toen ik een jaar of twee geleden een tijdje niet kon lezen – een beangstigende ervaring – moest ik steeds aan Roman denken. Hij had een briljante manier gevonden om zich woorden toe te eigenen. Uit woede over het niet-kunnen lezen begon ik net als hij woorden te verzamelen: honderden woorden, duizenden. Ik knip uit alles: tijdschriften en reclamefolders, catalogi en psalmboeken, de scheurkalender van mijn stiefdochter. Al die woorden bewaarde ik in een groene archiefdoos. Aparte sigarenkistjes vulden zich met ‘dieren’, ‘kleuren’, ‘eten’, ‘lievelingswoorden’. Simultaan begon ik ook plaatjes uit te knippen.
Een scène schrijven waarin een rijnaak, de Eleonora, over de IJssel vaart, dan langs de IJssel gaan wandelen en ingehaald worden door een rijnaak, de Eleonora.


Dankzij mijn hond heb ik ze gezien. In het café was ik de tijd vergeten en daarom liepen we later dan anders langs de IJssel, mijn hond en ik, het was ver na middernacht. Hij reageerde discreet, zoals altijd: hij spitste zijn oren en zijn nekharen gingen recht overeind staan. Geen gegrom, gejank, geblaf. Gedecideerd draafde hij de dijk af, tussen de koeien door, in de richting van het water. Ik kon niet anders dan hem volgen. Pas toen hij naar me terugkeerde en zijn bevende lijf tegen mijn knieën drukte, zag ik hen beiden: een man en een vrouw.