Onlangs was ik in Kraków op bezoek bij Piotr Oczko, de auteur van een studie van 700 pagina’s over de Nederlanders en hun schoonmaakwoede. Tijdens zijn onderzoek bracht hij niet alleen duizenden Nederlandse schilderijen, prenten, tekeningen en tegels bij elkaar die het schoonmaken tot onderwerp hebben, maar vond hij ook talloze teksten, gedichten en liedjes waarin het poetsen, vegen en boenen wordt bezongen. Oczko raakte vooral gefascineerd door de iconografie van de bezem, een motief dat hij vond op meer dan 2000 afbeeldingen. Er zijn 292 illustraties in het boek opgenomen, variërend van schilderijen van Pieter de Hooch tot foto’s uit de jaren dertig van vrouwen in Bunschoter klederdracht die een preekstoel staan te schrobben. In zijn publicatie (update: waarvan in 2021 een Nederlandse vertaling verscheen bij Primavera Pers) beschrijft en analyseert Oczko de verbindingen van onze schoonmaakwoede met kwesties op het gebied van moraal en religie, vaderlandsliefde en nationale identiteit.
Het boek is zo fenomenaal dat Oczko binnenkort professor wordt aan de Universiteit van Kraków. Dan stuur ik hem een cadeau: Meester in de hygiëne van Anton Valens (2004).
Want als er één schrijver-kunstenaar is die deel uitmaakt van de lange traditie die Oczko beschrijft, dan is hij het wel – althans, in zijn persona van thuishulp. Niemand anders kan zo lyrisch schrijven over ramen lappen, een onderwerp waar je Vergilius, Vondel, of Brodsky nooit over hoort (aldus Valens). Voor de meester in de hygiëne is het lappen van ramen een artistiek proces, hij beschrijft het als ‘schilderen met puur licht’. Op de drie langwerpige vensters van een van zijn cliënten, mevrouw Honkoop, en nu parafraseer ik, want jullie moeten het hele boek lezen, ‘schilderde ik in sneltreinvaart mijn triptieken, de een na de ander, in vloeiende stijl. Mijn favoriete onderwerp om op het grote raam te lappen was een stil meer. De langzaam klimmende zon weerspiegelde in het water. Een bakstenen muur werd een poreuze rots. Een langsvliegende kraai veranderde in een kraanvogel. Ik noemde het Het meer van mateloos verlangen. Honkoop zag er niets van, en toch was het er, levensgroot vóór haar woonkamer.’
In het minieme Krakause studiootje waar ik me soms terugtrek om in afzondering te kunnen schrijven, doe ik het ook: ramen lappen. Het is een ritueel geworden dat sterker is dan ikzelf, en waarvan ik de betekenis maar niet kan doorgronden. Heeft het met ‘opgeruimd huis – opgeruimde geest’ te maken? Is het dom uitstelgedrag? Of hoop ik iedere keer weer dat zich in al dat sponsen en zemen een nieuw inzicht openbaart, een landschap, een personage of een scène die de kern wordt van mijn nieuwe geniale roman – en is dat het antwoord dat Valens me in de schoot heeft geworpen?
Hoe dan ook, Piotr Oczko en Anton Valens zouden eens een borrel moeten drinken met de Krakause kunstenaar Jacek Sroka. Die schilderde de cyclus Interventie van de schoonmaakster of het einde van de schilderkunst (2010), waarin schoonmaaksters grondig hele schilderijen wegpoetsen. Zelf wil ik trouwens ook wel bij die borrel zijn.

Jacek Sroka, uit de cyclus Interventie van de schoonmaakster of het einde van de schilderkunst (2010), olieverf/doek
© Jacek Sroka, Kraków.
Deze tekst verscheen eerder op de website van de Nederlandse Vereniging van Kunsthistorici.

