Eiland

Hij sliep met zijn kleren aan onder twee dekbedden van eendendons. Soms trok hij, al half in slaap, zijn muts tot over zijn oren. Dan moest het buiten wel zo’n twintig graden vriezen en binnen, in de woonkamer waar nu ook zijn bed stond, kwam de temperatuur niet boven het vriespunt uit.

’s Morgens, als het licht begon te worden, of nog eerder, werd hij wakker van het jonge katertje dat zomaar aan was komen lopen. Ruw tongetje dat over zijn oogleden schraapte en aan zijn baard likte. Dan stak hij zijn vingers in de gaten van zijn vingerloze handschoenen, stapte in zijn pantoffels, en liep naar de keuken om het vuur nieuw leven in te blazen. Hout, kooltjes, ketel die begon te zingen, de enige vorm van muziek die hij in dagen hoorde. Een theezakje gaat gemiddeld zeven bekers mee, de hete stoom die het keukenraam beschilderde.

Hij veegde een pad door de tuin, strooide as over het pad, stampte alles aan, een rechte lijn met een winkelhaak naar het kippenhok. Hij voerde de kippen, ze weigerden naar buiten te komen, morrend van de kou. De eieren verzamelde hij in de buik van zijn trui, waarvan hij de zoom met één hand omhoogtilde. Terug in de keuken bakte hij drie eieren in het spekvet van gisteren. De pan veegde hij schoon met reepjes brood. Daarna warmde hij een restje oude koffie op, sloeg zijn handen om de mok.

Op de houtstapel lag een dekbed van verse sneeuw, zijn auto en de bijenkorven waren in het wit van het landschap verdwenen. De heuvels in de verte waren onzichtbaar, alsof ze samen met de bossen waren uitgegumd door de beige hemel. Nogmaals veegde hij het pad. Daarna maakte hij het hek los en liep het bos in. Af en toe viel er met een plofje sneeuw uit de bomen. En hij hoorde zijn voetstappen. Al gauw kwam hij bij het meer. Ook daar was het onwaarschijnlijk stil. Hij moest de neiging onderdrukken om te gaan fluisteren, hoewel er in de verre omgeving niemand te bekennen was met wie hij een gesprek zou kunnen voeren. Zelfs de ijsvissers waren vanochtend niet op komen dagen. In de verte zag hij het eiland, wit in wit. Zou het ijs hem al houden? Voorzichtig baande hij zich een weg door het riet, probeerde het ijs uit, eerst met één been, daarna met twee, springend op zijn laarzen.

Hij kneep zijn ogen samen hoewel hij de route kon dromen, en begon over het ijs naar het eiland te lopen. Onder zich wist hij het water, zwart en diep, boven hem de eindeloze lucht, en daarboven nog iets, iets dat hij nooit zou kunnen benoemen. Al die ruimte deed hem duizelen. Het begon weer te sneeuwen. Het eiland had de kleur van de lucht aangenomen en begon steeds meer op een wolk te lijken. En hoe snel hij ook liep, hij kwam niet dichterbij.

Bij Stad/Witte wolk van Zbigniew Biel (Częstochowa, 1957), krijt op papier, 2015

2 thoughts on “Eiland

  1. Eiland doet me terugdenken aan dagen buiten in Peredelkino. Koud, koud, koud, maar prachtig in een doodstille natuur waarin je slechts met het gezin en de hond op pad was. Goed opletten de weg niet te verliezen in die immense stilte. In Polen zijn we die uitgestrekte stilte nooit tegengekomen. Maar het zal stellig ook daar bestaan.
    En wees gerust: we hebben altijd goed verwarmde behuizing gehad 😉

  2. Ja, mooi… Ook in de buurt van dit eiland, ergens onder Krakau, is het uitgestrekt – maar vermoedelijk zonder die dimensies als bij Peredelkino.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *