Goudzand van Konstantin Paustovski is alweer twee jaar geleden verschenen, eindelijk sloeg ik het vorige week open. Wat een boek: een mengeling van herinneringen, brieven, dagboekfragmenten en verhalen, een bouwwerk waarmee vertaler Wim Hartog het leven van Konstantin Paustovski (1892 – 1968, geboren en gestorven in Moskou) op een intieme manier heeft gereconstrueerd. Hoe kun je je eigen leven fictionaliseren? Lees Paustovski, en je ziet het voor je ogen gebeuren.
Van zijn tientallen brieven aan zijn geliefden (Paustovski trouwde drie keer), is dit een van de mooiste: aan Jekaterina Zakorskaja, 29 mei 1915. Hij leerde Katja of Królik (Konijntje) kennen in 1914 tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ze deden allebei vrijwilligerswerk op een hospitaaltrein die hen langs het front voerde. Maar lang niet altijd werden ze in dezelfde trein aan het werk gezet, en in 1915 werd Katja als zuster van barmhartigheid in Moskou geplaatst. Vanwaar ze ook weer veel op reis was. Brieven, telegrammen en kattebelletjes gaan heen en weer. Altijd de angst elkaar in de oorlogschaos kwijt te raken. Dan is het mei 1915, Paustovski is in Moskou naar Katja op zoek. Ze is niet in haar hospitaaltrein en ook op de verschillende Moskouse stations kan hij haar niet vinden. In die brief van 29 mei schrijft hij over zijn zoektocht.
En dan komt er zo’n wonderschone Paustovski-observatie: ‘Ook toen de volgende trein allang weg en het station leeg en verlaten was, zat ik nog steeds te wachten, met als enig gezelschap een zwart hondje dat op mijn schoot was gaan liggen. Het leek sprekend op Toezik. Het was alsof mijn diepe smart, mijn doffe onrust op dit kleine warme diertje overgegaan was. Het beestje keek mij voortdurend in de ogen. Van deze smart van een mens en de onbekende smart van een dier ging iets beklemmends en tegelijkertijd veelbetekenends uit.’
Paustovski geeft niet op, ook de volgende dag dwaalt hij de halve dag rond op het station in de hoop er zijn Katja te treffen die er toch op enig moment moet aankomen of vertrekken. Als er wel mobiele telefoons hadden bestaan, dan hadden ze elkaar natuurlijk allang gevonden (en dan had Paustovski dat natuurlijk ook heel mooi opgeschreven). Maar nu gebeurde er dit:
‘Maar nu is het mij uit jouw brief dus duidelijk geworden dat wij elkaar op het nippertje gemist hebben. Terwijl ik vanuit het stationsgebouw langs een van de sporen naar de gerangeerde trein ben gelopen, moet jij er langs een ander spoor naar het vertrekperron zijn gegaan. Binnen in het station kunnen wij elkaar namelijk niet gemist hebben, want ik zat bij de enige uitgang naar het perron.
Ik voel nu diep in mij een doffe, hevige smart. Misschien ben ik door gisteravond wel ziek geworden. Ik weet het niet. […] Mama maakt zich ongerust omdat ik praat alsof ik aan het ijlen ben.
Ik zal je een gedicht sturen dat aan jou gewijd is. Morgen zal ik je weer schrijven. Nu wil ik alleen maar aan je denken.
Ik lig in bed. In alle straten hangt rook, want in Kitaj-Gorod, de Loebjanka, de Soefiejka en op nog een aantal plekken zijn winkels in brand gestoken. Overal staan soldaten opgesteld als afzetting. Het plunderen wordt al wat minder.’
Eigenlijk moet ieder blogje over Paustovski ‘Ode aan Wim Hartog’ heten. We hebben de Nederlandse Paustovski aan hem te danken. Wat een vertaler.
(Wordt vervolgd).
Konstantin Paustovski, Goudzand. Verhalen, dagboeken en brieven. Samengesteld en vertaald door Wim Hartog, Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2016, ISBN 9789028261228