De merel in de tuinen is wakker. Het is tien voor vier, zaterdagochtend. Ik luister naar het zingen, slaap weer in. Om zes uur worden de klokken van een nabijgelegen klooster geluid. Even later hoor ik de klok van de beroemde Wawel, die ieder kwartier slaat. Eén slag: kwart over zes. Twee slagen: half zeven. Drie: kwart voor zeven. Dan vier slagen, gevolgd door nog eens zeven, want zo laat is het tenslotte. Inmiddels is een paar kilometer verderop de klok van de Mariakerk ingevallen. De stadstrompetter blaast vanaf diezelfde kerk de hejnal, vier maal, voor iedere windrichting één. Soms trompettert hij me wakker in het holst van de nacht: geluk.
Even later sta ik met een kop thee op het balkon van mijn schrijfhol. Joods Krakau in één oogopslag: het gebedshuis Kowea Itim I’Tora, de Hoge Synagoge, de Izaak Synagoge, het jonge groen tussen de grafstenen van de oude joodse begraafplaats. Daar horen trouwens wat jaartallen bij: 1810, 1556, 1644, 1552. Een paar studenten strompelen naar huis na een zware nacht. De merel schrikt er van en houdt meteen zijn snavel. Een orthodoxe jood, een monumentale bontmuts op het hoofd, wandelt naar de Izaak Synagoge. Het eerste toeristenwagentje komt de hoek om en parkeert voor Hotel David. Excursions. Wawel Castle. Ghetto. Auschwitz. De chauffeur test zijn geluidsinstallatie.
Ik vermoed dat de merels thuis, in Zutphen, ook allang van zich hebben laten horen. De stadsbeiaardier tovert een ristretto tevoorschijn uit zijn Nespresso apparaat. Hij bereidt zich voor op de laatste zaterdagbespeling uit zijn lange beiaardierscarrière. De gemeente Zutphen heeft de bijl gezet in een lange traditie. Daar hoort trouwens een jaartal bij: 1644.