Ode aan Jacobus Vrel

Deze ode verscheen eerder in het Mauritshuis Magazine

Jacobus Vrel, Interieur met een vrouw die het haar van een meisje kamt, en een jongen bij een deur, The Detroit Institute of Arts, Detroit

Nooit vergeet ik de ochtend waarop ik dat kleine, adembenemende schilderij van Jacobus Vrel voor het eerst in het echt zag: Interieur met een vrouw die het haar van een meisje kamt, en een jongen bij een deur. Al is ‘zag’ hier niet het goede woord.

Ik ervaarde het kleine paneel, dat bijna schuchter op een ezel stond in het depot van het Detroit Institute of Arts. Ik was vergeten dat we daar waren vanwege een studiereis met CODART, ik was vergeten dat ik aan het werk was, de conservatoren die zich om me heen verdrongen om het schilderij te bekijken, waren lucht voor me geworden. Ik was de enige, ik was alleen met het schilderij.

Later probeerde ik woorden te vinden voor dat moment. Hoe is het toch mogelijk, dat een enkel schilderij je leven in een fractie van een seconde weer rond kan maken? Mij overkwam dat bij dit paneeltje. Meer nog dan door de vrouw met de kam in haar hand of het jongetje met zijn hoed op, werd mijn oog getrokken door de witte muur, de mantel rechts en de schaduwen ervan, de hoepel en het papiertje op de grond – daar niet achteloos neergelegd, maar cruciaal voor de spanning in de voorstelling. We vangen een glimp op van de buitenwereld, het jongetje kijkt intens naar iets dat zich aan onze blik onttrekt. Wat ziet hij daar?

Ik zag dat ik niet de enige was die door Vrel was betoverd.

Toen ik in Detroit weer opkeek van het schilderij en de mensen om me heen ophielden lucht te zijn, zag ik dat ik niet de enige was die door Vrel was betoverd. Twee conservatoren keken over mijn schouder mee: Quentin Buvelot, hoofdconservator van het Mauritshuis, en Bernd Ebert, hoofd van de afdeling Nederlandse en Duitse barokschilderkunst van de Bayerische Staatsgemäldesammlungen in München. Ik zag aan hun gezichten dat er een tentoonstelling was geboren.

Er is nog een schilderij van Jacobus Vrel dat me de adem kan doen stokken en dat gewoonlijk in Parijs hangt: Vrouw bij een venster, kijkend naar een kind. Het lijkt wel of we hier dezelfde vrouw zien als in Detroit: witte doek om hoofd en schouders, rood jakje, blauwe rok. En ook hier weer die alledaagse ruimte die tegelijk een raadselachtig universum is: het interieur met de lege witte muur, de rechte lijnen, een orde die gek genoeg wordt versterkt door dat slordige papiertje op de vloer, dat Vrels signatuur draagt. Ook hier die vreemde gewaarwording: het is alsof je door een gaatje in een kijkdoos tuurt, waar Vrel een kleine, intieme scène voor je heeft klaargezet.

Jacobus Vrel, Vrouw bij een venster, kijkend naar een kind, na 1656, paneel, 46 x 39 cm, Parijs, Fondation Custodia | Collectie Frits Lugt

Vrouw bij een venster, kijkend naar een kind heeft net als in zoveel andere schilderijen van Vrel urenlang onbeweeglijk op haar stoel gezeten. Ze heeft plaats­ genomen voor een binnenraam, achter het raam is het donker, in het ruitjesvenster zien we alleen de weer­ schijn van een kroonluchter. Gordijnen hangen recht naar beneden, borden staan in het gelid bovenop het raamkozijn. Nacht, stil, rust. Maar ook hier, achter het venster, is een wereld die voor ons onzichtbaar is. Totdat de vrouw uit haar overpeinzingen wordt gestoord: er staat een kind achter het raam. Heeft het kind haar geroepen, tegen het raam getikt misschien, om haar aandacht te trekken? De vrouw schrikt ervan, ze draait zich zo snel om dat haar stoel bijna omvalt, en ze zwaait. Ze zwaait naar het kind achter het raam en ook al kunnen we haar gezicht niet zien: we weten dat ze lacht, want het kind lacht terug.

Ik schrik er zelf ook een beetje van. Want na al die andere in zichzelf verzonken, vaak met hun rug naar ons toegekeerde vrouwen, tovert Vrel hier ineens een personage tevoorschijn dat contact zoekt met de Ander. Even heb ik de vreemde gewaarwording dat ze zich zometeen, als ik zacht op de kijkdoos zal kloppen, ook naar mij zal omdraaien om naar mij te zwaaien. Waar is Vrel op uit in dit schilderij? Zoekt hij in dit zwaaien ook contact met ons, de toeschouwers? Of blijven wij, net als bij zoveel van zijn andere interieurs, buitenstaanders, voyeurs die naar de intimiteit van in zichzelf gekeerde vrouwen staan te koekeloeren?

Jacobus Vrel verdient een ode omdat hij je boven het alledaagse uittilt. Jacobus Vrel verdient een ode omdat hij stilte boven lawaai laat prevaleren. Jacobus Vrel verdient een ode omdat hij een van de mooiste werkjes uit de 17de eeuw heeft geschilderd.

Ook voor De Lage Landen schreef ik een essay over Jacobus Vrel, dat je hier (achter een betaalmuur) kunt lezen.




Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *