Dostojevski, Nabokov en Achmatova hebben in Sint Petersburg hun eigen museum, maar Joseph Brodsky niet. Zijn ‘studio’ is ‘gereconstrueerd’ op de begane grond van het Achmatova Museum, dat weer is gevestigd in haar voormalige woonhuis aan de Fontanka. In de studio staat een nieuwerwets televisietoestel en daar kun je op aanvraag films over Brodsky bekijken, zoals het interview dat Willem Weststeijn eens met hem maakte tijdens Poetry International. Daarin zegt Brodsky, en ik heb het niet letterlijk opgeschreven, dat een land zich gelukkig mag prijzen als het in een eeuw vijf goede dichters voortbrengt.
Via Brodsky las ik deze week eindelijk de Memoires van Nadezdja Mandelsztam, de vrouw van de dichter Osip Mandelsztam. Ze noemde Brodsky ‘de kleine Osja’. Haar eigen man noemt ze geen Osja, maar M. Ze schrijft het volgende over het kwijtraken van papieren: ‘Toen M. in Kiev aankwam, had hij een mandje bij zich. Zijn moeder had daar haar naaispullen in bewaard en hij had het altijd bij zich – het was het enige dat hij nog van zijn moeder bezat. Aan het mandje hing een groot slot. M. zei tegen mij dat er brieven van zijn moeder en wat andere papieren in zaten. Hij wist zelf niet precies wat hij er allemaal in gedaan had. Na Kiev kwamen M. en zijn broer op de Krim terecht. Sjoera zat daar voortdurend met soldaten te kaarten en verspeelde daarbij stuk voor stuk alle overhemden van zijn broer. Toen M. een keer niet thuis was, vonden de soldaten het mandje, sloopten zij het slot en gebruikten zij vervolgens al het papier om sigaretten van te rollen. M was erg gehecht aan de brieven van zijn moeder en was bijzonder kwaad op zijn broer. Over zijn eigen papieren maakte hij zich niet druk, want hij kende alles uit het hoofd.’