Marjoleine de Vos had geen geluk vandaag toen ze moest voorlezen uit haar eigen werk in de Zutphense Walburgiskerk. Rondom de kerk was er een markt met oude ambachten ingericht. Klompendansers en graandorsers stampten er op los. Niet dat ze zich er iets van aantrok. ‘Leven is het enige. Punt uit’, zei ze in haar eerste column met haar ingetogen stem.
Wie zich er ook niets van aantrok, was Klaas Stok die op het Baderorgel op de gedichten improviseerde. Hij begon met de bijna onhoorbare ‘punt’ uit de column en speelde daar een heel leven omheen, zo ingetogen als de stem van Marjoleine de Vos en het zachtroze jasje dat ze droeg.
‘Soms schrik je lelijk van jezelf’, zei Marjoleine de Vos, van je eigen gedachten boven de krant, een foto waarbij je denkt: ‘Jullie zijn dom en ik verafschuw jullie.’ Uit het Baderorgel klonk weer die roze stem van de dichteres, maar al snel werd de muziek net zo bozig als de column, een soort geknetter waarvan het even leek of het ritme van de klompendansers en graandorsers er in doorklonk.
Wat is dat toch, vroeg de dichteres zich af, dat je muziek hoort waarbij de tranen je over de wangen stromen, maar je kunt zelfs als dichter niet onder woorden brengen waarom, of hoe? ‘Als je niet elke dag met een stok in je ziel roert, dan vries je dicht’, citeerde ze Gerrit Krol. En daar begon het Baderorgel weer te toveren en je hoorde de stok, de ziel, het dichtvriezen.
Even later namen de dichteres en de musicus hun bloemen in ontvangst. Zij in haar fluisterende jasje, hij in een spijkerbroek en op de stoerste laarzen die ik ooit bij een organist heb gezien.